Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8613

Datum uitspraak2006-09-20
Datum gepubliceerd2006-09-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5789 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Is arbeidskundige onderbouwing voldoende? CBBS. Ontbrekende motivering in hoger beroep naar voren gebracht.


Uitspraak

04/5789 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 september 2004, 03/2276 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 20 september 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Oosterbos. II. OVERWEGINGEN Voor de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. In dit geding is aan de orde de vraag of het Uwv terecht heeft besloten de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 april 2003 in te trekken. De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en het beroep tegen het besluit van het Uwv van 16 september 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met name betekenis toegekend aan de rapportages van de betrokken verzekeringsartsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze verzekeringsartsen beschikten over informatie van de behandelend sector en dat van de zijde van appellante geen informatie is overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Wat betreft de medische kant van de onderhavige schatting verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts blijkt dat deze nadrukkelijk aandacht hebben besteed aan de door de huisarts van appellante verstrekte informatie en daarbij overgelegde brieven van de behandelende specialisten. De grief van appellante dat met die gegevens geen rekening is gehouden, treft dan ook geen doel. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. De in dit geding aan de orde zijnde schatting is uitgevoerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In zijn uitspraken van 9 november 2004, LJN nrs. AR 4716, AR 4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722, heeft de Raad overwogen dat hem niet gebleken is van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad heeft voorts overwogen dat vanwege de hem gebleken onvolkomenheden van het CBBS, uiterlijk bij het besluit op bezwaar de schatting dient te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust. In reeds lopende zaken, waarin aan laatstvermelde eis niet is voldaan, dient het bestreden besluit in beginsel vernietigd te worden. Indien het Uwv het besluit in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. De Raad stelt vast dat eerst in hoger beroep met het uitbrengen van een arbeidskundig rapport van 2 februari 2005 van de zijde van het Uwv adequaat is toegelicht dat de voor de schatting gebruikte functies door appellante kunnen worden vervuld. Dit in aanmerking genomen bestaat er aanleiding het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak te vernietigen, doch met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006. (get.) Ch. van Voorst. (get.) P. van der Wal.